Voor de al maar groeiende behoefte van Nederland om de handel onder controle te krijgen in Indië, moesten steeds meer gebieden onder controle worden gebracht. Dit betekende een toename van militair optreden in de Indische archipel, waaronder de lange strijd om Atjeh te onderwerpen. Hiervoor waren ook steeds nieuwe soldaten nodig om het KNIL te blijven versterken. Hiervoor werd onder andere gekeken naar West-Afrika, waar de Nederlandse consul Hamel een belangrijke rol in de werving van troepen speelde. Dit was zeer tegen het Britse been, die de Nederlanders min of meer beschuldigden van het voortzetten van slavernij op een militair-imperialistisch vlak. Dit alles wordt uitgewerkt in de studie van mevr. Bossers getiteld Was Nederland modern imperialistisch?
In haar inleiding schrijft Bossers: "Indonesië was tot 1949 een kolonie van Nederland. Het contact was in eerste instantie zakelijk en formeel, maar dit veranderde in de achttiende eeuw. Om de winst vanuit het land voor Nederland te vergroten, wilde Nederland het alleenrecht op de handel. Dit werd gerealiseerd door conflicten als piraterij, die de handel bedreigden tegen te gaan. Vanaf 1870 voerde Nederland in Nederlands-Indië een expansionistisch beleid. Om Indië onder controle te houden, waren West-Afrikanen nodig om te dienen in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). Onder druk van de Britten die de slavernij en slavenhandel hadden afgeschaft, moest Nederland echter stoppen met de werving van soldaten. Deze soldaten kwamen voornamelijk vanuit de slavernij. Vanwege de Atjehoorlog in Nederlands-Indië in 1873 wilden de Nederlanders Afrikaanse slaven blijven kopen. Dit moest gebeuren zonder medeweten van de Engelsen. Nederland deed dit vanuit St. George d’Elmina aan de Goudkust. Dat was het Nederlandse handelscentrum van eerst de goud- en later de slavenhandel. De actieve consul van Elmina, Piet Hamel, speelde een grote rol in het rekruteringsproces van de Afrikaanse soldaten voor het KNIL ten tijde van de Atjehoorlog. Hij ondernam op eigen initiatief reizen naar mogelijke wervingsplekken."
"De onderzoeksvraag in deze scriptie luidt als volgt: Wat was de rol van consul Hamel in de werving van West-Afrikaanse soldaten voor het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger in Atjeh tussen 1873 en 1878 ten tijde van het modern imperialisme? Het antwoord wordt gezocht in originele diplomatieke correspondentie tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken en Koloniën, de Nederlandse gezant te Londen en Hamel zelf uit het Nationaal Archief. Naar aanleiding van de casestudy wordt beargumenteerd dat Nederland eind negentiende eeuw modern imperialistisch was en de slavenhandel voortzette. Nadat de Britten de Nederlandse soldatenwerving verboden omdat het een verkapte slavenhandel zou zijn, vond Hamel bewijs dat Engeland tussen 1873 en 1878 nog bezig was met slavenhandel. Het uitbreken van de Atjehoorlog en Hamels argumenten voor de soldatenwerving resulteerde tot goedkeuring van de Nederlandse politici voor een hervatte werving. Nederland kan naar aanleiding van deze casestudy als modern imperialistisch worden beschreven. De Nederlandse onthoudingspolitiek en het Nederlandse streven naar de oprichting van indirecte overheersing in Indië veranderde door problemen in Atjeh tot een formele annexatie en een slopende veroveringsoorlog."
In 2020 publiceerde mevr. V. Bossers haar masterscriptie (Universiteit van Amsterdam, getiteld Was Nederland modern imperialistisch? Een onderzoek naar de rol van consul Hamel tijdens de werving van West-Afrikaanse soldaten voor het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger tussen 1873-1878.