Op 1 april 1572 namen de Geuzen onder aanvoering van admiraal Lumey de vesting Den Briel in. De Geuzen waren de maritieme strijdmacht van kundige kapers in de vroege strijkrachten van de opstandelingen onder aanvoering van Willem van Oranje. Desondanks verdween hun rol al snel in de nationale geschiedenisbeleving van de 17e eeuw en 18e eeuw. Hier kwam pas verandering in tijdens de tweede helft van de 19e eeuw, waarover de historicus Mirjam Zeilmaker een studie schreef, getiteld Willem II van der Marck, Vrijheer van Lumey: De vergeten admiraal van de watergeuzen?
In haar inleiding schreef Zeilmaker: "De gebeurtenissen tijdens de Opstand zijn altijd een belangrijk onderdeel geweest van de Nederlandse geschiedenis. De rol die Lumey kreeg toegewezen tijdens de eerste jaren van de Opstand was echter wisselend. De geschiedschrijvers in de zestiende en zeventiende eeuw besteedden veel aandacht aan de rol van Lumey en zijn geuzen tijdens de Opstand. Na de vrede van Munster in 1648 leek de aandacht voor de geuzen en hun admiraal te verslappen. Tot in de achttiende eeuw werd voornamelijk aandacht geschonken aan het begin van de Opstand. Orangisten refereerden naar de Opstand om de constitutionele macht van de stadhouder te rechtvaardigen. Aan het einde van de achttiende eeuw beargumenteerden de patriotten echter dat de republiek, zoals gesticht tijdens de Opstand, ten einde was. De republiek zelf en Willem van Oranje stonden centraal in deze geschiedschrijving. Een enkele schrijver erkende in deze eeuw de rol van Lumey en de geuzen, maar dit gebeurde relatief weinig. De republiek bestond immers nog, met een Oranje aan het hoofd als stadhouder. Daardoor werd een te rooskleurig beeld van de historische werkelijkheid gegeven. Met Willem van Oranje als de dappere vader des vaderlands. Dit was een krachtig imago, dat zelfs hedendaagse historici nog beïnvloedt. Ook zij lijken terughoudend in hun kritiek op de fouten van Oranje tijdens de Opstand." [...]
"In de negentiende eeuw veranderde echter de toon over de Opstand. In plaats van een grote republiek was Nederland nu een klein en onbelangrijk koninkrijk geworden. Als reactie hierop bloeiden tussen 1820 en 1840 in de dichtkunst de nationalisering en nostalgie op, evenals de behoefte om het verleden te heroïseren. Na deze periode ontstond binnen de wetenschap een interesse in de Opstand. Met de nadruk op heroïsering, kwamen nu andere groepen en individuen aan bod. De geschiedenis van de Opstand vertelde niet meer alleen over ‘Prins Willem, Alva, […] en het lijden en strijden der Hollandse burgerij’. Onder deze omstandigheden konden de geuzen en hun admiraal wederom toetreden tot de geschiedschrijving."
In 2013 publiceerde mevr. M. Zeilmaker haar masterscriptie (Universiteit van Leiden), getiteld Willem II van der Marck, Vrijheer van Lumey: De vergeten admiraal van de watergeuzen? Een onderzoek naar de herleving en mogelijke herwaardering van de Willem II van der Marck, vrijheer van Lumey en admiraal der watergeuzen tussen 1840 en 1935.