Rob Wolters
Willem Plink heeft onlangs voor Mars & Historia een zeer lezenswaardig artikel geschreven over het gebruik van vaandels In 1815. Hierin beschrijft hij de bewaard gebleven vaandels. Behalve het vaandel van het Belgische bataljon jagers No. 36, zijn diverse vaandels van compagnieën vrijwillige jagers bewaard gebleven, zoals het vaandel van de Utrechtse Vrijwillige Jagers en een beschrijving van dat der Leidse. Bovendien is er het fanion van de Friese Vrijwillige Jagers. Een bijzonder geval is echter het vaandel met op de ene zijde het nummer 27 in een hoorn en op de andere zijde het motto: “AAN KONING EN VADERLAND GEWIJD”. Dit lijkt net als het bovengenoemde Belgische vaandel daadwerkelijk een bataljonsvaandel te zijn geweest.
(Foto Sander van der Ster - lid re-enactmentgroep 27e Bataljon Jagers)
Ik ben daar deze zomer nog eens ingedoken. In het Nationaal Militair Museum bevindt zich een tekening door F.J.G. ten Raa van dit vaandel – daar ‘fanion’ genoemd (inv. nr. 00123703). Opvallend is allereerst dat hij het doek een groene kleur geeft, terwijl het nu oranje is. Ik heb echter een oorspronkelijk groene stalmuts van de Franse Jagers te Paard van de Keizerlijke Garde gezien die thans ook oranje was. Kennelijk is het niet onmogelijk dat groen op deze wijze verkleurd. Oranje verbleekt vaker tot wit, dan dat het donkerder wordt. Met de hoorn op de ene zijde en een motto op de andere lijkt het daarmee veel op de beschrijving van het vaandel der Leidse Jagers.
Opvallend is verder de gestempelde tekst bij de tekening: “Zyden vaandel (fanion) ingevolge besluit van 15 april 1815 in gebruik bij de flankeurcompagnie van het bataljon jagers No. 27”. Het nummer van het besluit staat er helaas niet bij. De eerste – simpele stap was dus om in het archief van de Staatssecretarie te zoeken en te kijken welk besluit van die dag van toepassing zou kunnen zijn. En dat is er maar één. Bij Koninklijk Besluit No. 11 van die datum neemt Koning Willem I het aanbod aan van ambtenaren der departementen in de residentie om een Vrijwillige Jager Compagnie te formeren.(1)
Vervolgens richtte ik mijn aandacht op het archief van het Departement van Oorlog en daar vond ik nog enige interessante informatie. Het genoemd besluit werd op 19 april daaraanvolgend ten uitvoer gebracht. Op een voordracht van het Departement van Oorlog bepaalde Willem I op de 24e dat de compagnie bij het te velde trekken zou worden toegevoegd aan het Bataljon Jagers No. 27. (2)
Wij hebben hier al genoeg bewijs om te kunnen postuleren dat het vaandel wel eens aan deze compagnie vrijwilligers zou kunnen hebben toebehoord. De zoektocht in het archief levert echter nog meer op. Alhoewel de compagnie herhaaldelijk verzoekt om ingezet te mogen worden, gebeurt dit niet. Het Departement van Oorlog vraagt de Koning wel om de beschikking over de compagnie te krijgen, maar hierop volgt geen besluit. Op 30 september werden de compagnieën vrijwilligers opgeheven.
Op 5 oktober stuurt de Rooij, kapitein van de compagnie, een rekwest aan de Commissaris Generaal.(3) De tekst lijkt te bevestigen dat de compagnie nooit ingezet is. Punt 3 van dit rekwest is interessant genoeg om geciteerd te worden:
“Te mogen worden geinformeerd hoedanig of op welke wijze Uwe Excellentie zal verkiezen dat gehandeld worde met den aan de Compagnie door de Delfsche Dames vereerde Standaart, welke het meerdere gedeelte der Compagnie gaarne zoude zien dat op eene of andere gepaste wijze, ten aandenken, het zij bij ’s Rijks Vaandels of elders, wierdt ten toon gesteld.”
De compagnie had dus inderdaad een eigen vaandel en dit was een geschenk van Delfse dames. Niet onlogisch, want ook de vaandels van de Leidse en Utrechtse studenten waren een geschenk. Nu keren we terug naar de prent waarmee ik mijn artikel begon. Daarop staat aan de rechterzijde nog een tekst gestempeld: “Bewaard in de oudheidkamer op het stadhuis te Delft”. In het antwoord van de Commissaris Generaal op genoemd punt lezen we, dat “het geheel en al aan de leden der gewezen comp[agnie] vrijwilligers wordt overgelaten, om met dat [vaandel] naar goedvinden te handelen”. Het is dus volkomen logisch en verklaarbaar dat het vaandel zich aan het einde van de 19e eeuw bevond waar Ten Raa het aantrof. De enige ontbrekende schakel is nog, hoe het vaandel bij het Legermuseum belandde. Helaas is in het database van het Nederlands Militair Museum niets daarover vermeld. De oude geschreven inventaris (Velddagregisters genaamd) zijn voor wat dit vaandel betreft helaas voorlopig niet in te zien.
Concluderend kunnen we in ieder geval stellen dat het vaandel in tegenstelling tot wat algemeen aangenomen wordt en dus ook op de site van het Nationaal Militair Museum staat vermeld, niet bij Waterloo is gebruikt. Overigens stelde de Commissaris Generaal in zijn antwoord ook dat “het Gouvernement tot nog toe geene vaandels aan de corpsen der armée heeft gegeven” en "dat de compagnie het vaandel zonder bepaalde autorisatie heeft ontvangen”. De eerste opmerking bevestigt wat wij inmiddels al weten. Uit de tweede opmerking blijkt dat dit en waarschijnlijk ook alle andere vrijwillige corpsen in tegenstelling tot wat de heer Plink aanneemt geen speciale toestemming hadden om een vaandel te voeren.
Noten
1. Nationaal Archief, Den Haag, Algemene Staatssecretarie, nummer toegang 2.02.01, inventarisnummer 98, Besluit 15 april 1815 No. 11.
2. Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Oorlog: Verbaalarchief (gewoon en geheim), nummer toegang 2.13.01, inventarisnummer 148 (28 april 1815, nr 66-69)
3. NL-HaNa, Oorlog / Verbaalarchief, 2.13.01. inv.nr. 200 (19 oktober 1815, nr 130)