vaandels.jpg

Om vijandelijke stellingen, loopgraven en de posities van mitrailleurnesten, bunkers en artillerie opstellingen te kunnen lokaliseren werd het al snel noodzakelijk om betere kaarten te vervaardigen voor de strijdende partijen. Niet alleen werd er gebruik gemaakt van flash-spotting of sound-ranging, want al snel werden er vliegtuigen met fotocamera's ingezet om de posities van de vijand in kaart te brengen.

Met de opkomst van de luchtfotografie is ook onlosmakelijk de start van camouflage op de slagvelden verbonden, om zich steeds beter te weren tegen ontdekking. Dit alles komt aan bod in de studie van dhr. Opsomer getiteld Geallieerde Luchtfotografie en Cartografie in de Eerste Wereldoorlog.

Luchtverkenningsfoto van een Nederlandse artillerie batterij tijdens het Interbellum

Als toelichting schrijft dhr. Opsomer o.a.: "Het was natuurlijk ook interessant om de positie van de vijand achter de loopgraven te kennen. Er was hier wel een essentieel probleem: het niemandsland lag tussen beide partijen in… Al snel werd het duidelijk dat informatie van achter de vijandelijke linies halen niet zo evident was. Verkenners, spionnen en ruiters te paard, die in eerdere conflicten de informatie verzamelden, waren hier niet bruikbaar. Vliegtuigen waren de enige manier om nog achter vijandelijke linies aan informatie te geraken… "

"Hier werd voor deze scriptie de link gemaakt tussen landmeetkunde en WOI. Fotogrammetrie, het proces om van wat men op de foto ziet nauwkeurig op kaart te zetten, is vandaag weer aan een opmars bezig. Drones zijn goedkoper, compacter en bruikbaarder dan ooit, en als de wetgeving wat aanpassingen ondergaat, zal (lucht)fotografie een extra wapen zijn in het arsenaal van de moderne landmeter. Om het bestaan van luchtfotogrammetrie te vertellen is het echter essentieel de Eerste Wereldoorlog te bespreken. Voor WOI werd er hier en daar wat met fotogrammetrie geëxperimenteerd, maar het eerste echte gebruik ligt toch in de Grote Oorlog."

Binnen kort verdedigd dhr. John Verbeek zijn proefschrift aan de Universiteit van Leiden voor het behalen van de doctorsgraad, getiteld 'Onder faveur van 't canon'. VOC-Artillerie 1602-1796: technologische vernieuwingen, logistiek en beleid.

Bij deze verdediging behoort ook de hier in pdf-format te raadplegen Vocabulaire van het VOC-artilleriewezen en de wapenkamer 1602-1796.

Scheepskanon uit V.O.C.-schip de Witte Leeuw, Henricus Meurs, 1604 (© Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer NG-1977-271-W,5)

De heer Verbeek is tevens al jaren lid van Mars et Historia.

 

Wat bewoog een kleine groep uit Nederland afkomstige Joden om in 1948 naar het Midden-Oosten af te reizen en deel te nemen aan de strijd voor een onafhankelijk Israël? Die vraag wordt beantwoord in de studie van mevr. Rijsdijk getiteld Bovenal uit wanhoop en onvrede.

In haar presentatie schrijft Charlotte Rijsdijk: "In deze masterscriptie is geprobeerd te verklaren waarom ruim tachtig Nederlandse Joden ervoor kozen om mee te vechten in de Arabisch-Israëlische oorlog van 1948. Daarnaast is er onderzocht of de motieven van de Nederlandse Machal afwijken van de vrijwilligers waar eerder onderzoek op gebaseerd is. De volgende hoofdvraag staat daarom centraal in dit onderzoek: waarom gingen Nederlandse vrijwilligers vechten in de Arabisch-Israëlische oorlog van 1948 en hoe wijken hun motieven af van de vrijwilligers afkomstig uit andere, met name geallieerde, landen?"

Tijdens de Tweede Wereldoorlog was niet alleen directe camouflage van troepen en wapens van belang, maar ook het misleiden van de vijand met valse informatie. Een actieve manier om dit te bereiken werd onder andere door de Britten en Amerikanen gedaan door schijnvliegvelden te bouwen, en opblaasbare tanks en geschut massaal op concentratiegebieden te plaatsen waar vandaan uiteindelijk geen aanval zou worden ondernomen. Al deze activiteiten werden bekend onder de noemer ghost armies. Over dit onderwerp schreef dhr. Hovestad een studie getiteld De Ghost Army en de Tweede Wereldoorlog, waarin hij zich concentreert op de Amerikaanse strijdkrachten. Nu Mars et Historia dit jaar in 2021 55 jaar bestaat als vereniging en een symposium organiseert over het onderwerp camouflage, is dit zeker een onderwerp om aandacht aan te besteden.

In zijn inleiding schrijft Hovestad: "Zowel de Britse premier Winston Churchill als de Amerikaanse president Franklin D. Roosevelt waren erg gecharmeerd van de mogelijkheden van misleiding voor hun legers. Het Britse leger had in 1942 bij El Alamein de Duitse vijand om de tuin weten te leiden met een groot ‘leger’ dummies. Deze misleidingsactie droeg eraan bij dat het Amerikaanse leger steeds meer de potentie van militaire misleiding ging inzien. En dat stimuleerde het Amerikaanse leger om operationele misleiding in het trainingsprogramma op te nemen. Een groep van zo’n 1100 soldaten vormden uiteindelijk in januari 1944 samen de. Deze groep bestond voor een groot deel uit kunstenaars die hun artistieke vaardigheden leerden te gebruiken om de vijand te misleiden. Zoals hiervoor beschreven ontwikkelden de ideeën van het Amerikaanse leger met betrekking tot misleiding zich steeds verder, waardoor ook de Amerikaanse kolonel William H. Harris het nut van misleiding ging inzien en in West-Europa gebruik wilde maken van deze 23rd HQ."

In de tweede helft van de 17e eeuw bevonden zich vele groepen van inlandse krijgers van overal uit de Indische archipel op het eiland Java, die zich verhuurden aan de machtigste vorsten of zelfs aan de VOC, om controle te krijgen over bepaalde gebieden en handel. Deze krijgers waren vaak religieus geïnspireerd of namen een voorbeeld aan heroïsche helden. Hoe dan ook was hun militaire inzet van een hoog niveau en werden ook naast slag- en steekwapens de moderne Europese vuurwapens in de strijd ingezet. Met het Europese kolonialisme van de 19e en begin 20e eeuw werd langzaamaan vergeten dat deze formidabele krijgergroepen er ooit waren geweest, zoals dhr. Kemper beschrijft in zijn studie War-bands on Java.

In zijn introductie schijft Kemper: "What is war to whom? The troops roaming on Java in the late seventeenth century were of all shapes and colours. Some came from Sulawesi, some from Madura; some were religious others acquisitive. Usually they operated in small units known as war-bands led by a warlord. Despite the differences between these war-bands, many of them did gather and fight under a single banner. Often they hurdled behind overlords -sunans or sultans- who were in need for additional brawn; a competitive market of martial supply and demand resulted. The king with the most men usually won.