f16.jpg

Monumenten zijn een plek voor herinneren, herdenken, bezinnen en ook erkenning. Zo ook het in 1988 onthulde Nationaal Indië monument te Roermond, waar zowel militairen die gevochten hebben voor Nederland in de periode 1945-1962, als burgerslachtoffers en nabestaanden uit de Bersiap periode een plaats vinden om bij stil te staan. Inmiddels is naast het monument een geheel herdenkingspark er omheen gegroeid. Over de bijzondere betekenis van het monument schreef dhr. Hendrix zijn studie Het Nationaal Indiëmonument 1945-1962.

In zijn inleiding schrijft Hendrix: "Terwijl de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in Nederland vrijwel meteen een plek kreeg binnen het nationale collectieve geheugen, met een duidelijke morele consensus, kreeg de oorlog in Nederlands Indië een omstreden plek in onze nationale herinneringscultuur. Nog steeds heerst er verdeeldheid over de betekenis en interpretatie van de dekolonisatieoorlog en bestaat er een discrepantie tussen de veelheid aan herinneringen die militairen zelf hebben van hun tijd in Nederlands-Indië en het algemene beeld van de dekolonisatieoorlog in Nederland. Dit verschil tussen het persoonlijke en collectieve beeld van de oorlog leidde ertoe dat veteranen zich gingen mengen in het publieke debat. Door het jarenlange gebrek aan begrip en het ontstaan van een volgens hen eenzijdig beeld van de oorlog, voelden sommige Indiëveteranen zich genoodzaakt om te interveniëren. [...]"

Begin 19e eeuw was er serieuze behoefte binnen de nieuwe Nederlandse krijgsmacht aan professioneel opgeleide officieren. Tegelijkertijd werd de vraag gesteld of deze officieren ook een vorm van opvoeding, oftewel karaktervorming, nodig hadden. Kon dit allemaal verwezenlijkt worden bij de KMA? En hoe bereikte men deze doelstellingen gedurende de 19e eeuw? Over dit onderwerp schreef dhr. Aalders de studie Tussen kazerne en universiteit.

In zijn inleiding schrijft Aalders: "De geschiedenis van het Nederland van de zestiende tot en met de achttiende eeuw laat een afwijkend beeld zien in vergelijking tot de andere Europese naties zoals Spanje, Frankrijk, Engeland, Pruisen, Oostenrijk en Rusland. Hier geen ontwikkeling naar een vorstelijk absolutisme dat de adel en de krijgsmacht volkomen aan het vorstelijk gezag ondergeschikt maakte. Hier geen gecentraliseerde (eenheids-)staat. Ook de invloed van de adel was hier relatief gering. In de Republiek der Verenigde Nederlanden was weinig hoge adel en de adel was politiek van geringe betekenis, vooral in de westelijke (zee-)provincies van de Republiek. Hier gaven de rijk geworden kooplieden, o.a. het Amsterdamse koopmanspatriciaat de politieke toon aan. In de zeventiende en vooral achttiende eeuw ontwikkelde zich uit de stedelijke bovenlaag het regentendom met een sterk burgerlijk karakter. Slechts in de oostelijke landprovincies, met name Gelderland en Overijssel, had de adel enige politieke betekenis, vooral op het platteland. [...]"

Met de uitbraak van de Koude Oorlog werd het ook noodzakelijk in Nederland nieuwe en grotere kazernes te bouwen. In het kader van de vele bezoeken die we als vereniging Mars et Historia de afgelopen jaren hebben gebracht aan historische collecties van militaire eenheden, die nu juist een onderkomen hebben op kazernes, is het wellicht best eens interessant om te kijken naar deze kazernes van na 1945. Want voordat je het zomaar voor normaal acht, loop je werkelijk ook hier door de architectuur van de Nederlandse militaire geschiedenis. Over die kazernes schreef mevr. Sörensen recent haar studie Uit de grond gestampt.

In haar inleiding schrijft ze: "In deze scriptie is onderzoek gedaan naar het besluitvormingsproces dat leidde tot de kazernebouw op de Veluwe in 1951. De vier hoofdstukken zijn ingedeeld volgens vier stappen van een besluitvormingsproces. In het eerste hoofdstuk is uiteengezet welke politieke en militaire ontwikkelingen de aanleiding gaven tot de bouw van kazernes in Nederland. De spanningen met het communistische Oosten en de Koreaanse oorlog die vlak daarna uitbrak waren de belangrijkste redenen voor de NAVO-lidstaten, waaronder Nederland, de militaire opbouw te versnellen. Het werd door de Nederlandse regering noodzakelijk geacht troepen te gaan legeren in de vorm van vijf divisies, waarvan één paraat, alleen was er niet genoeg legeringsruimte in Nederland. In hoofdstuk twee is aan de hand van parlementaire documenten onderzocht welke personen de doorslag gaven voor de uitvoering van de kazernebouw op de Veluwe. De kazernes, ieder bestemd voor 3000 militairen, moesten gebouwd worden nabij bestaande oefenterreinen. In het derde hoofdstuk is onderzocht wie de kazernebouw uitvoerden. [...]"

Het enige slagveld van de napoleontische oorlogen op het zuidelijk halfrond bevindt zich in Zuid-Afrika net buiten Kaapstad. Om meer inzicht te krijgen over de precieze locatie en omvang van het slagveld bij de Blaauwberg verrichtte dhr. Hutten uitgebreid archeologisch onderzoek, waarbij ook gebruik werd gemaakt in zijn recente studie van ooggetuigen verslagen en diverse originele kaarten van destijds. Vondsten van uniformknopen, musketkogels en fragmenten van kanonskogels geven een gedetailleerder inzicht over het verloop van de veldslag.

 

In 2019 schreef dhr. Hutten zijn dissertatie (University of South Africa), getiteld The 1806 Battle of Blaauwberg: an archaeological perspective.

Rob Wolters

Tot voor kort ging men er van uit dat de kwartiermutsen die in Teupken beschreven worden in grote lijnen tijdens de hele periode van 1815 tot 1841 zijn gedragen. In eerdere artikelen heb ik aangetoond dat de eerste kwartiermutsen van 1814 van een heel ander model waren.  Met het laatste artikel in die serie heb ik laten zien dat het model van Teupken pas eind 1821 is vastgesteld. Het model van 1815 week daar enigszins van af. Ik heb de kwartiermuts model 1815 gereconstrueerd, uitgaande van het model van 1821.1 Deze kwartiermuts was maar beperkt in gebruik tijdens de veldtocht van 1815. Was het model van Teupken tijdens de Tiendaagse veldtocht dan wel algemeen in gebruik? In ieder geval blijkt uit het vervolg van Teupken dat de veldartillerie in 1825 een stalmuts met lederen sjakoklep en stormband krijgt.2 

Vrijwillige jagers van Cleerens

(© Nationaal Militair Museum, Soesterberg) 

Bij Koninklijk Besluit van 27 september 1829 werd voor de nieuw opgerichte afdeling grenadiers en bataljons jagers en voor de infanterie een nieuw uniform voorgeschreven.3 Artikel 7 daarvan luidt als volgt: "De policie mutsen der officieren, zullen voortaan van een gelijk model zijn, en wel van den form als de kwartiermuts, tegenwoordig bij de troepen te voet in gebruik, met uitmonstering van de kleur der kragen hunner uniform, en voorzien van een lederen klep." 4 De bijgevoegde beschrijving van de uniformen der grenadiers, jagers en infanterie vermelde voor de grenadiers: "blaauwe kwartiermuts in form gelijk aan die, tegenwoordig bij de infanterie in gebruik, doch met poceau roode uitmonstering"5 en bij de jagers: "donkergroene kwartiermuts van den form der thans in gebruik zijnde, met gele uitmonstering". De zaak lijkt dan duidelijk te zijn: géén verschil!